In de periode 2014 t/m 2019 zijn er relatief steeds vaker muizen ingezet voor dierproeven en relatief minder vaak ratten. Het percentage dierproeven met muizen is in die periode toegenomen van 41% naar 68% en het percentage dierproeven met ratten gedaald van 25% naar 10%.
Dit komt vooral doordat er meer gebruik wordt gemaakt van genetisch gemodificeerde dieren. Dat zijn voor het overgrote deel muizen, omdat zij minder ruimte vragen, zich sneller voortplanten, en de werking van bepaalde processen bij de mens goed kunnen nabootsen.
Het percentage dierproeven met konijnen is flink gedaald: van 2% naar 0,3%. Dit is onder meer gevolg van het verminderen van het gebruik van konijnen in het onderwijs en het definitief beëindigen van een onderzoeksproject naar infectieziekten met konijnen.