De Universiteit Utrecht en het UMC Utrecht doen hun uiterste best om het aantal dieren dat wordt gedood zonder te zijn ingezet voor onderzoek of onderwijs tot een minimum te beperken. In de afgelopen jaren is er een flinke daling van 41% gerealiseerd (zie figuur: cijfers vanaf 2014). De groep proefdieren die gedood worden zonder te zijn ingezet voor onderzoek of onderwijs valt uiteen in twee deelgroepen.
In de eerste plaats zijn er ouderdieren waarmee gefokt wordt en die op den duur worden gedood om inteelt te voorkomen of omdat ze te oud worden, en bovendien niet geschikt zijn voor experimentele doeleinden. Het aantal daarvan in deze deelgroep nam af met 4% ten opzichte van 2018, onder andere doordat diverse foklijnen werden afgestoten (of voortaan worden bewaard door het invriezen van embryo’s of sperma). Er wordt scherp op gelet of er geen foklijnen worden aangehouden waarvan de dieren niet of nauwelijks gebruikt worden, of waarvan de dieren ook bij een commerciële fokker aangeschaft kunnen worden.
De andere deelgroep betreft dieren die niet geschikt zijn voor experimentele doeleinden vanwege geslacht, leeftijd, genetisch profiel of gezondheidsproblemen. Ook die worden gedood. (Behalve een een klein aantal dat wordt herplaatst bij particulieren.) Binnen deze deelgroep was geen daling te constateren (+ 3% t.o.v. 2018).